Dagboek

Tragedie

( 1939 )

Euripides zegt: Het verdriet is een heiligdom waar men niet met anderen binnentreedt. Zo treffend juist in enkele woorden gezegd.

Ongeveer drie jaar geleden begon de idylle in mijn wagen, een idylle die in een tragedie zou eindigen.

Een ongeveer 19-jarige lieftallige jongedame uit één der villaparken ging iedere morgen omstreeks half negen met de tram naar de binnenstad. Zowel bij het instappen als bij het verlaten van de wagen verzuimde zij nooit de conducteur vriendelijk te groeten.

Reeds enige malen was het me opgevallen dat een flinke, gezond en sportief uitziende jongeman bijzondere aandacht schonk aan het inderdaad pikante gezichtje van bedoelde jongedame.

Op een morgen vergat zij haar kleine handkoffer en reeds wilde ik haar even nalopen om het koffertje te overhandigen, toen de jongeman overeind stoof, mij een vriendelijke por in de ribben gaf en met iets smekends in zijn stem vroeg: "Ach conducteur, laat mij dat doen ?"

Welnu, waarom zou ik niet? Ik gaf hem het koffertje en mompelde zachtjes "succes hoor."

Ik zag hem het koffertje beleefd overhandigen en... zag ze koutend hun weg vervolgen.

"Dat wordt wat", meende mijn bestuurder, die terzake deskundig is. Inderdaad bleek hij ook in dit geval weer gelijk te hebben. Het werd wat.

Nog vele malen heb ik hen samen vervoerd, eerst als tortelduifjes, later als verloofden en nog later als een gehuwd paar. Altijd vriendelijk en in het bijzonder jegens mij, die zij blijkbaar beschouwden als de eerste getuige van hun jong geluk.

Een maand of negen geleden kwam 'hij' uit zijn woning hollen, die slechts enkele passen van een halte gelegen is en sprong op mijn wagen. Met een opgetogen gezicht deelde hij mij mede, dat ze waren verblijd met de geboorte van een "pracht jongen".

Mijn gelukwensen waren eerlijk en oprecht gemeend.

Sinds enkele weken had ik hen niet gezien... tot vanmorgen.

We hadden aan bedoelde halte oponthoud... Een lijkstoet... Toen ik die kleine lijkwagen voor 'hun' woning zag staan, kreeg ik een gevoel of mijn keel werd dichtgesnoerd.

Even later kwam 'hij' naar buiten, plechtig in het zwart, maar met een wit vertrokken gezicht waarin het verdriet diepe lijnen had gegrift. Toen kwam 'zij'. Met ontbloot hoofd naast mijn wagen staande, wierp ze me, voor ze in de volgkoets stapte even een blik toe, maar de diepe wanhoop die zich op dat gelaat afspiegelde, hoop ik nooit weer te zien.

Mijn wagendagrapport luidde: "3,5 minuut vertraging door een lijkstoet in de ....straat."

En de stad hoort... ziet... constateert... confereert en gaat over tot de orde van de dag...

Arm mensenpaar...

Logo Gele Tram