Dagboek

Maskers

( 1940 )

Toen ik nog maar kort op de wagen stond om zelfstandig mijn dienst als conducteur te verrichten, raakte ik dikwijls overstelpt door de vele indrukken van al die gezichten die ik dagelijks mijn wagen in- en uit zag stappen.

Goedige gezichten, norse gezichten, nietszeggende gezichten, intelligente gezichten, onbetrouwbare gezichten, boosaardige gezichten... ontelbare gezichten... en even zovele maskers zijn sindsdien de ingang van mijn wagen gepasseerd.

Al die gezichten, als even zovele maskers... wat ging daarachter schuil? Soms kan men wel eens door de theorieën van Lombroso toe te passen, karakters afleiden door mensen eens goed aan te kijken, doch veelal is het moeilijk om van een uiterlijk iets af te lezen.

Een deftige dame, met zware bontmantel aan, kostbare kousen en schoentjes, uiterst fraaie en naar het mij schijnt 'n zeer dure hoed op het hoofd maar... met diepe zorgrimpels om de ogen. Hoe kan zo'n dame nu zorgen hebben...

Een dametje in een grijze bontmantel die betere dagen gekend heeft. De randen rafelen, de kraag is kaal, slordig gestopte ladders in de zijden kousen. Een triest, smal gezicht, zorgvuldig 'opgemaakt'. Wat zou 't zijn? Verloren hoop, desillusie?

Maskers, niets dan maskers. Een jongeman die mistroostig voor zich uitstaart. Een zeker twintig jaar oudere vrouw als metgezellin. Eén die erg aanhalig doet.

Een meneer op het achterbalkon die eveneens aandacht aan het ongelijke paar schonk, merkte sarcastisch op: "De ervaring heeft bewezen dat de liefde na het huwelijk groeit vaak echter en duurzamer is dan de ogenblikkelijke bevlieging die er soms aan voorafgaat. Maar dat zou je van dit stel moeilijk kunnen beweren."

Meneer was wel gauw klaar met zijn conclusie en daarom poogde ik zijn gezicht eens te ontleden, doch het zei me hoegenaamd niets.

Een reeds oudere dame... met platinablonde haren, rode nagels, is haar lippen aan het bijwerken. De 'kraaienpoten' bij de ogen zijn echter niet te verwijderen. Hardnekkige strijd tegen de ouderdom? Wie zal het zeggen.

Een bejaarde heer, met een zwaar gevoerde winterjas aan. Grijze haren, een gouden lorgnet op de neus. Vermoedelijk een gepensioneerd oud hoofdambtenaar. Met de grootst mogelijke aandacht zit Mijnheer te lezen in... De Lach.

Een caleidoscoop van gezichten, alsmaar gezichten... alsmaar maskers... Stug, droevig, lachend kijkende gezichten van verminkte jonge kerels. Oorlogsinvaliden, die voor verdere behandeling met massage, bestraling etc. dagelijks het militaire hospitaal bezoeken. Wat gaat er in hen om?

Zo af en toe wordt een tipje van de sluier opgelicht. Er stapte bij mij een vriendelijk kijkende Meneer op de wagen. "Goede morgen, conducteur. Alles wel?"

Dat doet je goed. Beleefd beantwoordde ik de gulle groet van mijn passagier.

"Kijk, conducteur", zo wendde een andere passagier op het achterbalkon zich tot mij: "Dat is nou één van die individuen die achter hun vriendelijkheid hun rottige lamlendigheid verbergen. Een pestvent die niet zal aarzelen je voor een kwartje in de nek te zien. Voor mijn part valt hij..."

"Ssstt, kalm aan", vermaande ik.

Een lange jonge kerel met een dom sproetengezicht, die mij vaak op prachtige verhalen... leugens onthaalt, zei vanmiddag nog tegen me: "Weet jij nou waarom ze mij het zwarte schaap in de familie noemen?"

"Nou, hm, hm", antwoordde ik van harte, "als ik kleurenblind en veekoopman was, deed ik het misschien ook."

Het domme sproetengezicht staarde mij aan en begon te grinniken. Doch... in dat domme gezicht stonden twee ogen die helemaal niet dom waren.

Ondanks alles dus... ook een masker.

Logo Gele Tram