Dagboek

Kankeraar

( 1939 )

Een groepje heren op mijn balkon.

Eén van hen, een nogal blozend heer, was aan het woord, daarbij druk met de armen sticulerend.

Ofschoon ik reeds enige malen had gepoogd hem te bewegen zich van een plaatsbewijs te voorzien - het lukt me niet. Meneer werd zo door zijn eigen woorden in beslag genomen dat hij totaal geen notitie van mij nam. Berustend luisterde ik maar mee en dacht: straks...

"Ja, mijne heren, we kennen hem allemaal, de eeuwige kankeraar. Hij is er, zoals het onkruid, dat overal ter wereld voortwoekert. Nooit is hij tevreden. Hij vertelt ieder, die het horen wil - en ook wie het niet horen wil - hoe ellendig de tijden zijn. Hij jammert over alles."

"Onlangs kwam ik weer eens zo'n exemplaar tegen. Hij begon onmiddellijk van wal te steken, dat hij alles en iedereen zo onuitstaanbaar en miserabel vond."

"Ik zei hem" (aldus nog steeds de blozende heer), "heb je er wel eens over nagedacht wat jullie eeuwige kankeraars ons met je nutteloze geklaag eigenlijk een last bezorgen? Dat we jullie liever zien gaan dan komen...?"

Zo, besloot de blozende heer opgewonden, terwijl hij zich het zweet van het voorhoofd wiste.

Ofschoon ik inwendig geheel instemde met de verkondigde mening moest ik nu toch mijn plicht doen en hield de meneer uitnodigend mijn couponboek voor.

"Ach ja, zanik, nou zal ik jou eens helpen", zei hij, terwijl hij eerst de zakken van zijn overjas nazocht, daarna die van de colbert, om eindelijk uit het laatste vestzakje, een verkreukeld twee-rittenbiljet op te diepen.

Ik voelde mij verbleken toen ik moest opmerken: "Mijnheer, het spijt mij onuitsprekelijk, maar uw biljet is reeds lang over de vastgestelde tijd."

"Wat moet dat betekenen?", vroeg hij, mij onheilspellend aanziend.

"Nogmaals mijn innige deelneming mijnheer, maarre... dat u zich van een nieuw biljet moet voorzien."

"Is het te verwonderen dat ze hier schat- en schatrijk worden", gromde mijnheer. "'t Lijkt waarachtig de fiscus wel, die ziet ook kans om je laatste cent uit je zak te trommelen."

"Hier dienstklopper", besloot hij gramstorig, "mijn offer. Zeg dat maar aan je baas: mijn óffer."

Zuchtend belde ik af en dacht: "...Onlangs kwam ik ook eens zo'n exemplaar tegen..."

Logo Gele Tram