Dagboek

Autoloos

( 1939 )

Sedert enige weken is de zogenaamde Benzine- en Benzolbeschikking 1939 van kracht, met gevolg dat we thans merkwaardige zondagen beleven.

Men ziet wielrijders, wandelaars en af en toe een auto, zulks in tegenstelling met andere dagen dat motorisch verkeer het stads- of wegbeeld overheerst. Vandaag liep reeds aan het beginpunt mijn wagen vol, terwijl op het achterbalkon nog een zestal passagiers bleef staan.

"Jullie zullen nu wel lachen hè?", merkte één van hen, een meneer met een vuurrood gelaat, op.

"Wat bedoelt u meneer?", vroeg ik onschuldig, mijn laatste passagier van een plaatsbewijs voorziende.

"Ik bedoel precies wat ik zeg", klonk het snauwend, "dat jullie nu wel zullen lachen nu er op zondag geen auto's meer mogen rijden. Daar weten ze bij jullie en bij de spoorwegen natuurlijk niets van hè? Nee, zeg maar niks man."

Hij liet zijn woorden vergezeld gaan van een laatdunkend handgebaar. "Eerst moesten de wilde bussen verdwijnen en nou de heren van spoor en tram in de gaten krijgen dat ze nog niet genoeg overhouden, nou hebben ze een minister gaar gestoomd om 's zondags de auto's op stal te laten. Vast en zeker om zo meer trein- en trampassagiers te kweken. Bah, wat een rotzooi."

"U vergeet een 'kleinigheid'. Het land verkeert in oorlogstoestand, meneer", trachtte ik mijn passagier op het juiste spoor te krijgen, ofschoon mijn bloed begon te koken over zoveel ongemotiveerde hatelijkheden en onzin, maar.... kalm blijven, vermaande ik mezelf.

"Ach man, jij met je oorlogstoestand", viel mijn passagier mij in de rede. "Ik zal jou eens wat anders vertellen. Als jullie soms denken dat al die mensen die vandaag noodgedwongen hun auto in de garage moeten laten staan, gauw een trammetje pakken, nou dan zijn jullie vies abuis hoor. Die zeggen: 'Stik met je tram' en blijven liever thuis, snap-ie?"

'Woorden zijn... wat men er van maakt', flitste het door mijn brein. Ik dwong me nogmaals tot kalmte en... zweeg, ofschoon ik op dat ogenblik een massa bijvoeglijke naamwoorden op deze passagier van toepassing achtte.

Eén der heren die tot nog toe gezwegen had, keek mij even scherp aan (hij vermoedde waarschijnlijk wat er in mij omging) en zei, terwijl zijn stem net iets te minzaam klonk: "Conducteur, je opmerking over die benzinebesparing in verband met de oorlogstoestand vind ik verbazend intelligent."

Dankend boog ik mijn hoofd, verheugd door deze afleiding en merkte op: "Ik heb ook altijd tegen mijn chefs gezegd dat ze me lang niet genoeg waarderen, meneer, maar om op de kwestie terug te komen, deze meneer dacht..."

"Nee, nee, dat deed-ie niet", viel mijn 'minzame' passagier mij in de rede, terwijl hij aanstalten maakte om bij een kruising van de wagen te springen... "Conducteur, beschuldig die kerel in hemelsnaam niet van denken..."

"Zeker iemand met een tramcomplex", schreeuwde mijn passagier met het rode gelaat tegen de lucht, want de passagier met het tramcomplex was zojuist uitgestapt.

Logo Gele Tram