Dagboek

Artiest

( 1939 )

Een tenger, bleek heertje stapte vandaag op mijn wagen.

"Conducteur", zei hij amikaal, "wil jij mij er even uitgooien bij de halte voor Filmstad?"

Uw wens zal vervuld worden, meneer", antwoordde ik prompt en toen vertrouwelijk: "Gaat u het eens proberen met de film, meneer?"

"Och ja", antwoordde het bleke heertje nonchalant. "Ik ben tenslotte gezwicht voor de raadgevingen van vrienden en kennissen die mij allemaal op dit terrein een goede toekomst voorspellen. Enne... neen heb ik tenslotte al, nietwaar?"

Ik beaamde dit volkomen en wenste hem veel succes op de moeilijke weg naar filmster. Reeds in de terugrit pikte ik het heertje weer op.

"En meneer", informeerde ik, "geslaagd?"

Meneer haalde zijn neus op, wees minachtend met zijn duim over de schouder naar het gebouwencomplex van Filmstad en zei honend: "Als dat daar artiesten zijn ben ik Tsjang Kai Tsjek."

"Nee Conducteur", vervolgde hij, "ik speel nu al vijftien jaar toneel, ik heb hoofdrollen vervuld in Napoleon Bonaparte, in Julius Caesar, in Cyrano de Bergerac, in Op hoop van Zegen, in De Rode Lantaren, in Klores en Roosje, ik heb karakterrollen gespeeld in vele andere drama's en blijspelen."

"Bovendien", vervolgde het heertje, "heb ik zelf verschillende merkwaardige decors ontworpen. Kortom, ik ben thuis in alle knepen van het vak, maar die daar" - zijn stem klonk uitermate smalend - "die daar, zijn zakenlieden zonder meer. En zoals je weet conducteur, het contrast tussen een artiest en een zakenman is als het spoor en een wilde autobus. Ik heb spijt als haren op mijn kop dat ik bijna mijn reputatie als artiest te grabbel heb gegooid. Aan mijn lijf geen polonaise meer. Bah."

En met de houding van een Julius Caesar, die hij eens moet hebben uitgebeeld, verliet de artiest eindelijk mijn wagen en liep... neen... schreed waardig over het asfalt.

Lang staarde ik hem nog na en mompelde binnensmonds: "Arm, miskend genie".

Logo Gele Tram