blog bannerNaar Robs homepage

nummer    Een jonge tamboer en een tuindersdochter

Rob krijgt uitleg in Hougoumont

Star Charlotte, een Nederlandse archeologe, en Charley, een Britse majoor, leggen uit wat zich hier op het erf van Hougoumont heeft afgespeeld

'In between books' heet dat in het Engels, altijd een spannende periode. Mijn nieuwe boek Piratenzoon is bijna klaar, dus wordt het tijd om te beslissen over het volgende. De keuze die ik deze weken maak, bepaalt waar ik de komende jaren bijna dag en nacht over ga/moet nadenken.

En dan, onverwachts, zit er in de mail een uitnodiging van een internationale groep archeologen, studenten en (ex)militairen om eens te komen kijken bij de hoeve Hougoumont, die tijdens de Slag van Waterloo (1815) midden in het oorlogsgeweld De slag om de poort van Hougoumont lag. Daar is het team overblijfselen aan het opgraven.

Het is bijna niet voor te stellen: twintigduizend soldaten vechten een middag en een avond lang om een boerderij. Zesduizend mannen sterven Franse troepen vallen Hougoumont aan rond de muren, in de stallen, in de groentetuin, op de binnenplaats, in de kleine kapel en in de boomgaard (in totaal sneuvelen die dag bij Waterloo tienduizenden soldaten - het precieze aantal is nooit vastgesteld).

KINDEREN

Ik ben op zoek naar kinderen, jongeren, die hier een rol hebben gespeeld, die echt hebben bestaan. En ik vind ze: een 11-jarige Franse tamboer De tamboer van Hougoumont , en een jong meisje, de dochter van de tuinier - die samen op miraculeuze wijze de verschrikkingen van Hougoumont hebben overleefd.

Of dit het volgende boek gaat worden weet ik nog niet, de uiteindelijke keuze moet ik nog maken, maar het onderwerp voelt goed.

Hougoumont is een plaats waar je kippenvel krijgt. Dat begint al op het kleine parkeerplaatsje. "Daar hebben we vorig jaar gegraven", zegt een archeologe. "Op oude schilderijen was te zien Lijken gesneuvelde soldaten verbrand bij Hougoumont dat daar een massagraf was. Maar we hebben niets gevonden."

Aan de rand van het parkeerplaats staan drie enorme kastanjebomen De kastanjebomen van Hougoumont. Twee ervan zijn dood, de derde staat vol in blad. Ik leg mijn hand op de stam. De mensen die de slag meemaakten zijn allang dood, maar deze ene boom leeft nog, al zit hij vol lood en ijzer. Hij is de laatste levende getuige.

Terwijl ik word rondgeleid, krijg ik duizelingen. Het is teveel. Als een archeoloog professioneel uitlegt waarom hij bij het graven eerst op rode bakstenen stuit, en dat daaronder dus het leistenen dak moet liggen, zie ik alleen maar de tientallen mensen die in dat brandende gebouw stierven. "Eerst komt een dak naar beneden. Daarna pas storten de muren in. Die komen altijd bovenop het dak terecht," zegt hij.

HET 'KILLING FIELD'

Met Charlie loop ik over het Killing Field, zoals de wetenschappers deze smalle strook grond aanduiden, gelegen tussen de muur van de boerderij en het aangrenzende bos. Die strook was hooguit honderd meter breed. Charlie is een majoor in het Britse leger, van de Coldstream Guards - hetzelfde regiment dat toen de boerderij verdedigde tegen de Fransen.

"De Britten stonden achter de muur en schoten op Napoleons soldaten die uit het bos kwamen. De Fransen hadden op een gewone haag geregend, niet op een zwaar verdedigde muur en boerderij," vertelt hij. "Zeven aanvalsgolven waren er, en toen de strijd 's avonds was afgelopen lag deze strook grond letterlijk bezaaid met hopen lijken."

En die kinderen? "We hebben aanwijzingen dat die jonge Franse tamboer en dat meisje zich met haar vader verstopten in een kelder onder het huis," zegt Charlie voorzichtig. "Maar op bewijzen hoef je niet te rekenen."

Zelden heb ik zo gehoopt dat een onbewezen feit waar is.


P.S. Ga naar de website van Waterloo Uncovered voor meer informatie.

Het Killing Field van Hougoumont

Star Gary zoekt naar overblijfselen op het smalle Killing Field, naast de tuinmuur van Hougoumont

transparante separator
Naar Robs homepage
transparante separator
blog bannerNaar Robs homepage

nummer    Wraak

Jean voert een zeeschildpad

StarJean voert een zeeschildpad. Met beiden liep het slecht af.

Ik kende hem alleen als Jean, zijn echte Polynesische naam heeft hij nooit willen zeggen. Hij was een buitenbeentje op Takapoto, dat eilandje aan het einde van de wereld waar mijn boek Haaieneiland zich afspeelt. Jean was een visser en deed alles wat de Polynesische goden verboden hadden. Ik was hem daar toch wel dankbaar voor, want nu kreeg ik een inkijkje in het leven dat ik anders nooit zou hebben gehad. Ik wist toen niet hoe slecht het met Jean zou aflopen.

Om de waargebeurde avonturen te kunnen beschrijven van de Nederlandse jongen die drie eeuwen geleden wegliep op dit Stille Zuidzee eilandje, wilde ik alles uit de eerste hand meemaken. Hoe smaakt bijvoorbeeld een zeeschildpad?

Toen ik daar op Takapoto naar vroeg kreeg ik verontwaardigde reacties. Zeeschildpadden zijn heilig, zeiden de mensen. Ze redden kinderen van de verdrinkingsdood, en net als bij de haaien huist in hun ziel de geest van onze voorvaderen. Daar blijf je dus van af.

Maar Jean dacht daar anders over. Ik zag hem toen hij met stukjes inktvis aan de kant van het wondermooie binnenmeer stond. Hij voerde er zeeschildpadden mee, die zo tam waren dat ze tot aan de oever zwommen. Ik maakte er een foto van.

Tot mijn verbazing greep hij er ineens eentje bij zijn nek en trok hem het water uit. Voordat ik wist wat er gebeurde sneed hij met een scherp mes de kop van het dier eraf. Dat was een akelig gezicht, maar Jean grijnsde en nodigde mij uit op de maaltijd. "Ze zijn echt heel lekker," zei hij.

LINKER VOORPOOT

Mijn nieuwsgierigheid won het van mijn afschuw, en zo at ik die avond de gebraden linker voorpoot van de zeeschildpad. Het smaakte naar taaie kip, ik vond er niet veel aan. .

Als de andere eilandbewoners over Jean spraken zeiden ze meestal dat de voorvaderen wel wraak op hem zouden nemen. Ik nam dat met een korreltje zout, ik geloof niet in die heidense onzin.

Afgelopen december was daar ineens in het nieuws Rifhaai valt visser aan op Takapoto dat Jean op Takapoto door een haai te pakken was genomen. Bij het vissen in het binnenmeer had een rifhaai zijn hand afgebeten. Omdat er op dit kleine eiland geen dokters zijn, werd hij aan het eind van de week met een vliegtuigje naar Tahiti gebracht, driehonderd kilometer verderop.

Vorige week kreeg ik een brief van een van mijn vrienden op Takapoto. In een P.S. schreef hij: "Ken je Jean nog? Die is op Tahiti overleden aan een infectie van zijn afgebeten hand."


P.S. Ga naar de website van Haaieneiland voor meer informatie.

transparante separator
Naar Robs homepage
transparante separator
blog bannerNaar Robs homepage

nummer    Woestijn

De woestijn

Star In de woestijn, februari 2016

Een oceaan van zand - weer eens wat anders. Hier, in Noord-Afrika, tussen gele zandwoestijnen, oases en kamelen, speelt een deel van mijn nieuwe boek zich af. Dus moet ik hier zijn, en rondlopen, en naar mensen kijken en de wind proeven. Het scherpe zand striemt mijn gezicht, het knarst tussen mijn tanden.

Dagen later peuter ik nog steeds zandkorrels uit mijn oren en uit mijn neusgaten. Ik ben blij dat mijn hoofdpersoon naar zee gaat, en ik hem achterna kan. Ik verhuis naar de kust, naar de frisse zeewind.

Daar ligt Salee, aan de Atlantische Oceaan. Een havenstad, eeuwenlang het beruchtste roversnest van Marokko. Van hieruit ondernamen de Barbarijse piraten hun strooptochten, tot in Engeland en IJsland toe. Geen dorp, geen schip was veilig voor hen.

De Marokkaanse jongens die nu hier rondlopen - niemand heeft blauwe ogen of blond haar. Toch zou het kunnen. Want in de 17de eeuw was Salee een tijdlang in Nederlandse handen. Nederlandse zeerovers maakten hier de dienst uit, en riepen zelfs de Republiek van Salee uit.

Denk maar niet dat die Nederlandse piraten minder gevreesd waren dan hun Barbarijse collega's. Ze waren net zo wreed en geldbelust als de Marokkanen.

PIRATENZOON

In het nieuwe boek dat ik hier schrijf - Piratenzoon - komt mijn hoofdpersoon uit Salee. Zijn vader is Murat Rais de Oudere, een piraat, en zijn moeder is een Nederlandse slavin.

Ook dat laatste is niet verzonnen. De Barbarijse piraten hadden duizenden Europese slaven en slavinnen, die ze alleen lieten gaan als hun families losgeld betaalden.

Alles is nu anders. Salee is nu een miljoenenstad, stinkend, vies en lelijk. Alleen de zware stadsmuren, de oude moskee en een stadspoort herinneren aan het verleden.

Ook de slechte reputatie is gebleven: nog altijd heeft Salee de naam de misdadigste stad van Marokko te zijn. Hier logeren? Misschien kun je toch beter in de woestijn zitten.


P.S. Piratenzoon verschijnt in het najaar van 2017.

De muren van Salee

Star ...op de oude muren van Salee kijk je uit over de oceaan...

transparante separator
Naar Robs homepage
transparante separator
blog bannerNaar Robs homepage

nummer    Zee

De zee

Star De zee

Mijn favoriete woord? Nee, geen basilisk of bombardon of baldakijn of zo´n ander woord waardoor je misschien zou denken dat ik superslim ben. Ik kies voor een woord dat iedereen kent, een eenvoudig woord dat zo tegelijk machtig is, zo veelomvattend, dat ik er soms een rilling van krijg. Drie letters slechts.

Zee.

Toen ik werd geboren, zei de dokter (vertelde mijn moeder later) dat ik zeeogen had, en hij voorspelde dat ik naar zee zou gaan.

Wat zeeogen zijn weet ik nog steeds niet, maar ik bén, al heel jong, naar zee gegaan, en ik hou van de zee, en ik schrijf over de zee, in ieder boek weer, al is het maar even. Zelfs al smeekt mijn uitgever mij om mijn avonturen ook eens in diepe binnenlanden te beleven - nee! De zee zit in mijn genen, door mijn aderen stroomt zeewater. Het woord zee vind ik magisch.

Zee. Proef het woord. Het rolt door je mond als een golf. Zee is mysterie en iedere dag anders. De ene keer strelen de golven je, een dag later zijn ze woedend, dodelijk! Angstwekkend. Er bestaan golven van dertig meter hoog, en ik heb ze gezien, ooit, toen ik met een schip in een orkaan verzeild raakte.

En ik was net zeventien, toen we die haringboot vonden, omgeslagen, stil ronddrijvend. Drie mannen waren nog aan boord. Toen de marineduiker die drie eindelijk vond waren ze dood. Dat beeld, die lijken die omhooggetakeld werden en neergelaten op ons dek - dat beeld zal ik nooit vergeten. De zee is wreed, schreef Nicolas Montserrat al.

WISPELTURIG

Vierhonderd jaar geleden vergeleek een andere schrijver (Pierre Charron) de zee met de mens. "De zee", schreef hij, "heeft golven en deiningen, zij is wispelturig en onstuimig als een mensenhart: een onmetelijke en oneindige oceaan die geregeerd wordt door talrijke en onzekere winden en getijden."

Ik kan niet schrijven zonder de zee. Ik wil 's nachts golven horen beuken. En overdag wil ik een horizon zien en schuim op een nat strand. Het mooiste gebouw dat ik ken is een vuurtoren. Aan zee.

De zee mag blauw zijn, of grijs of grauw, of rood door de avondzon. Ze mag rustig zijn of woest, maar het liefst zie ik haar met grote golven. En dan tussen die rollers een schip, zo'n grote viermaster bijvoorbeeld, waar ik ooit op mocht varen - ik droom daar nog van.

Antoine de Saint-Exupéry (je kent hem van De kleine prins), schreef: "Als je een schip wil bouwen, roep dan geen mannen bij elkaar om hout te verzamelen, het werk te verdelen en orders te geven. In plaats daarvan leer ze verlangen naar de enorme, eindeloze zee."

Dat verlangen naar die oneindige zee raak ik nooit kwijt. En ik bouw geen schepen maar boeken.

Foto schip achter golven

Star ...met daarin een schip, zo'n trotse viermaster bijvoorbeeld...

transparante separator
Naar Robs homepage
transparante separator
blog bannerNaar Robs homepage

nummer    Naar de haaien

De rifhaaien van Takapoto

Star Uitzicht over het middenmeer van Takapoto. Ineens zijn de haaien er.

Toen ik aankwam stond er geen wind. Het water was glad, geen rimpel te zien. Het was bloedheet, misschien wel 40 graden Celsius, en ik was bekaf van de lange reis. Het kleine, witte strand bestond uit koraal. Om mij heen wuivende palmbomen. Dit was het paradijs.

Het hutje waar ik in ging wonen stond twee meter van de oever.

Ik gooide mijn spullen in de hut, zocht mijn zwembroek en liep het water in.

Misschien had ik eerst moeten vragen of het wel veilig was.

Het water was zout, ik bleef makkelijk drijven. Ik ging op mijn rug liggen en staarde naar de strakblauwe lucht.

In mijn ooghoek zag ik beweging. Ik draaide mijn hoofd om en mijn hart stond stil.

Drie, vier zwarte rugvinnen die pijlsnel op mij afkwamen.

Nog voor dat ik me had omgedraaid om het water uit te vluchten waren ze al bij me.

CIRKELEN

HaaitransparantRifhaaien, maar dat wist ik toen nog niet. Het water was zo helder dat ik hun ogen en hun bekken kon zien. Twee waren klein, ongeveer een halve meter, maar die twee andere waren veel groter.

Ze draaiden rondjes om me heen. Het water was ondiep, ik kon staan. Op mijn hielen draaide ik mee, zodat ik de grootste in de ogen kon blijven kijken.

Het zweet brak me uit. Avontuur tijdens je onderzoek is leuk, maar dit is te heftig.

De krantenkoppen zie ik al voor me: JEUGDBOEKENSCHRIJVER OPGEGETEN DOOR HAAIEN.

HANDEN

Ze blijven maar om me heen cirkelen. Ik weet niet wat ik moet doen. Ze zijn zo dicht bij me dat ik ze zou kunnen aanraken - als ik dat zou willen. In plaats daarvan steek ik mijn handen in de lucht, uit angst dat ze er in zullen bijten.

Op het strand verschijnt de vrouw van wie ik het hutje huur. Ze ziet hoe bang ik ben. Ze roept iets onverstaanbaars en ze maakt een gebaar, met haar handen. Wat? Moet ik op het water slaan?

Met beide handen geef ik een harde klap op het water.

De haaien schrikken, ze slaan met hun staart en ze zijn weg.

Uitgeput klim ik het strand op. De vrouw glimlacht.

Ze legt uit: de haaien zijn nieuwsgierig, maar als je niet bloedt doen ze niets. Zolang er niet teveel zijn hoef je niet bang te zijn. Als je bang bent horen ze dat, dan bonst je hart - en dan vallen ze aan. Dus: Niet Bang Zijn!

AFKOELEN

Op dit kleine, tropische eiland is het zo heet dat je 's middags gewoon het water in moét, om af te koelen. Van airco hebben ze hier nog nooit gehoord.

De volgende dag stap ik heel voorzichtig weer het water in. Een paar tellen later zijn de haaien er weer.

Ik sla op het water en ze verdwijnen.

Zo gaat het door, al die weken. Iedere dag ga ik zwemmen en iedere dag zijn de haaien er. Ik raak aan ze gewend, ik mis ze zelfs als ze er een dag niet zijn.

Ik weet dan ook al hoe het nieuwe boek gaat heten, dat ik hier schrijf: HAAIENEILAND !

P.S. Haaieneiland verscheen in oktober 2015.

Foto rifhaai

Star Deze rifhaai zwom al die weken om mij heen, iedere dag weer, zelfs in kniediep water

transparante separator
Naar Robs homepage
transparante separator
Naar Robs homepage
Naar Robs homepage

nummer    Een schaapsoor en ijsvissen op de Oeral

Foto gemaakt door Monique

Star Moedig scheur ik een oor van de schapenkop. Rosalinde, Marilotte en Cornelie kijken toe

Ver weg in Azië ligt een enorm uitgestrekt land, waarvan de meesten nog nooit gehoord hebben: Kazachstan. Duizenden kilometers steppe, onafzienbaar, sneeuw, bittere kou, kamelen, nomaden, wilde paarden, de Oeral.

En een stadje: Atyrau.

In de buitenwijken van dat stadje wonen heel wat Nederlandse kinderen.

Vorige week was ik er. Ongelofelijk!

Op hun school geldt deze regel: als de temperatuur lager is dan -20 graden mag je tijdens de pauze niet naar buiten. Voor je het weet vriezen je oogleden aan elkaar. Gelukkig is het nu maar -15, dus gaat iedereen na de lunch een luchtje scheppen, of even voetballen in de sneeuw.

Deze internationale school in Atyrau heeft mij uitgenodigd om te komen vertellen over mijn jeugdboeken. Bijna alle Nederlandse kinderen hier op school zijn fans van mijn boeken.

Die kinderen wonen hier omdat er in de bodem van Kazachstan olie zit. Hun vaders werken bij de Shell of een ander oliebedrijf. Ze blijven meestal een jaar of drie, maar sommigen zijn er al veel langer. Iedereen is gek op lezen. De school heeft een prachtige bibliotheek. De klaslokalen zijn groot en elk lokaal heeft een smartboard.

Heel modern dus. Maar de school ligt in de steppe. Buiten zwerven gevaarlijke wilde honden en een eindje verderop lopen kamelen die dankzij hun dikke vacht tegen de kou kunnen.

NOMADEN-TENT

Nadat ik in de klassen heb verteld over De boogschutter van Hirado en IJsbarbaar, is het de beurt aan de kinderen. Speciaal voor mij hebben ze op school een joert gebouwd, een ronde nomaden-tent. De kinderen kleden zich op zijn Kazachs.

Samen met de Kazachse leerlingen en docenten vertellen ze me over dit woeste land. Ze dansen, ze zingen, ze laten filmpjes zien - en dan komt het...

Het eten wordt binnengebracht. Als eregast krijg ik het lekkerste van het lekkerste: een hele schapenkop! Niemand gelooft dat ik daar werkelijk van durf te eten.

Met moed der wanhoop scheur ik een oor van de bruingeroosterde kop en begin te kauwen. De smaak valt niet eens tegen. Grijnzend maken de kinderen fotoés.

VISLIJNTJES

De volgende dag gaan we ijsvissen, zelfs de jongsten willen mee. De rivier de Oeral, die hier de grens vormt tussen Europa en Azië, is dichtgevroren. Met drie Kazachse vissers gaan we het ijs op. De vissers laten zien hoe we een gat moeten boren. Voorzichtig laten we vislijntjes zakken. Algauw hebben we vijf kleine vissen gevangen, die we door de kleine gaten omhoog hengelen.

Het is erg koud, de gevoelstemperatuur is -30, maar de zon schijnt. Aan de oever van de brede rivier grazen kamelen. Daarachter is er duizend kilometer niets, alleen maar steppe. De lucht is hard blauw. De kinderen hebben de grootste lol.

Deze kinderen missen van alles wat hun leeftijdsgenoten in Nederland wel hebben. Hier geen disco's, geen H&M's, nooit uitgaan. Maar zelden heb ik zulke vrolijke en fijne Nederlandse jongeren ontmoet als hier in dit verre land.

En zelden heb ik me zo gelukkig gevoeld als hier, in de felle kou, tussen die jongeren, op het ijs van de Oeral-rivier.

Foto op het ijs

Star IJsvissen met Nederlandse jongeren op de Oeral-rivier in Kazachstan. Het was erg koud

transparante separator
Naar Robs homepage
transparante separator
Naar Robs homepage
Naar Robs homepage

2  Ereschot voor een dode tekenaar

Foto

Star Bart Wilffert schiet zijn ceremonieel schot af ter ere van de overleden tekenaar Bas Mazur

Ik haat het als er een traan in mijn oog verschijnt. Als er ineens een brok in mijn keel zit. Ik wil niet emotioneel zijn. Aanstellerij!

Maar toch gebeurt het hier, onverwachts.

De zaal wordt doodstil. Iedereen, jong en oud, houdt zijn adem in. Alle gezichten staan ernstig.

Voor ons staat Bart Wilffert, boogschutter van beroep - een vak dat hij in Japan heeft geleerd. Hij is gekleed als samoerai.

Hij is in opperste concentratie, dat zie je. Langzaam heft hij de lange boog boven zijn hoofd. Dan laat hij de boog zakken en spant hem tegelijk. Je ziet zijn spieren zwellen. Hij kijkt langs de houten pijl naar het doel.

Zzzzzzzznggg!

Middenin de roos.

Er gaat een zucht door de zaal. Ik veeg de traan weg, snuit mijn neus.

Niemand zegt iets.

Dan draait Bart zich naar de zaal en buigt. Voorzichtig klinkt een applaus. Mag dat wel, klappen voor een ereschot voor een dode?

ZIJN LAATSTE TEKENING

Kort voordat De boogschutter van Hirado in de boekwinkels lag overleed Bas Mazur, de man die die formidabele voorkant had getekend.

Het was de laatste tekening van zijn leven. Mijn lezers kennen hem vast ook van andere (jeugd)boeken, zoals IJsbarbaar, waarmee ik vorig jaar de Prijs van de Jonge Jury won. Ook die prachtige voorkant, met die jongen en die ijsbeer op een ijsschots, had Bas Mazur getekend.

En ineens was hij dood.

Hij had niet eens meer de kans gekregen om een mooie achterkant voor De boogschutter van Hirado te maken, zoals hij van plan was geweest. Alleen die voorkant, die was klaar.

Toen Bart, de boogschutter, die voorkant voor het eerst zag, was hij verbaasd. Europese tekenaars snappen meestal niets van Japans boogschieten, zei hij. Maar wat Bas Mazur heeft getekend klopt precies! De houding van die jongen, hoe hij de boog vasthoudt, de opgerolde mouw - alles is precies zoals het moet zijn.

Bart zei dat in Japan een overledene soms wordt geëerd met een ceremonieel pijlschot. Hij vond dat wij dat ook moesten doen.

CEREMONIE

Daarom begint deze lezing, vanavond, met deze kleine ceremonie. De toehoorders zijn jongeren en hun vaders. Het is misschien een schok voor ze. Ze kwamen luisteren naar mij, naar het waargebeurde verhaal van Reyer en Sakura in Japan. Dat verhaal over goed en kwaad, hoe twee jongeren overleven in een wereld vol ellende. Hoe een jongen alles op het spel zet, ook zijn leven, om een Japans meisje te redden.

Na de plechtigheid, en na het verhaal, loopt een jongen naar de Japanse boog die nog op het toneel ligt. Hij pakt hem op, probeert hem vast te houden zoals Reyer dat doet op de voorkant van het boek.

De jongen trekt aan de pees, hij probeert de boog te spannen - dat lukt niet, hij is er niet sterk genoeg voor.

Dan laat hij de boog zakken en kijkt weer naar het boek, naar die voorkant met Reyer.

Wat mooi, zegt hij. Wat mooi!

Ik knik, ik ben het met hem eens. Het is verschrikkelijk dat Bas Mazur dood is, maar hij heeft wel een geweldige voorplaat nagelaten.

omslag Boogschutter van Hirado

transparante separator
Naar Robs homepage
transparante separator
Naar Robs homepage
Naar Robs homepage

nummer   Weg met de Pieterburen-ziekte!

Foto

Star Jong Inuit stel. Beiden zijn 13 jaar. Zo zouden Nunôk en Orpa er vandaag uit kunnen zien

Er zijn lezers die er niet tegenkunnen, dat weet ik.

De beschrijving van het rauwe leven van de jonge Groenlander Nunôk is ook wel erg realistisch. Als je liever sprookjes leest, blijf dan weg van mijn boek.

Het grootste deel van IJsbarbaar is waargebeurd. Daar past geen zoet sentiment bij. Wie wil overleven in de meest genadeloze natuur op onze aardbol, moet hard zijn. Keihard.

En het is juist die eigenschap die Nunôk redt, ook later als hij in Nederland wordt verkocht aan een kermisbaas, en hier moet vechten voor zijn leven.

Laatst bezocht ik weer een brugklas om te vertellen over IJsbarbaar, en wéér riepen de leerlingen in koor: "O, wat zielig," als ik over de zeehonden sprak (en ze liet zien) die worden opgegeten.

AAIBAAR

Ik noem dat wel eens de Pieterburen-ziekte, omdat de zeehondencrèche daar ervoor heeft gezorgd dat wij die zeehondjes met hun grote glanzende ogen allemaal zo aaibaar vinden.

Waardoor wij, helaas, onze blik op de werkelijkheid zijn kwijtgeraakt.

Natuurlijk zijn die zeehondjes van Leny 't Hart aandoenlijk.

Maar de realiteit was en is dat de Inuit in het hoge noorden niet kunnen overleven zonder zeehonden. Dat is al eeuwenlang zo. Zeehonden werden gegeten, hun vet diende als brandstof om tijdens de ijzige poolnachten de winterhutten te verwarmen.

Van die zeehondenhuiden werd warme, waterdichte kleding genaaid, en van zeehondbotten kun je gereedschappen snijden en sneeuwbrillen.

RAUW EN ECHT

Als je wilt weten hoe het leven werkelijk was, daar in de buurt van de noordpool, lees dan IJsbarbaar. Omdat het voor een belangrijk deel waargebeurd is, omdat het rauw is, en echt, en omdat Nunôks liefde voor Orpa zo bijzonder was, dat het zelfs in Nederlandse archieven werd opgetekend.

Als je als 14-jarige drieduizend kilometer reist, al die ellende en tegenwerking doorstaat, alleen om naar je meisje op Groenland terug te keren, dan ben je uit hard bot gesneden.

Geen fantasy, geen sprookje, geen Pieterburen-sentiment, maar de keiharde wereld van de volwassenen waarin je als jongere moet zien te overleven.

Toen ik dit aan die brugklas vertelde, en de huid van een Groenlandse zeehond liet zien, riep niemand meer dat het zielig was. Gelukkig maar, en jammer voor Leny.

transparante separator
Naar Robs homepage
transparante separator
Naar Robs homepage
Naar Robs homepage

nummer   Magisch moment

Foto

Star Over boeken vertellen in bibliotheken en op scholen. Na afloop wil iedereen lezen!

Leesbevordering is een nobele taak. Ik ben alleen bang dat als wij kinderen blijven vertellen hoe goed en belangrijk lezen is, dat ze boeken op één lijn gaan stellen met levertraan. Dat schijnt ook heel goed voor je te zijn - maar je word er kotsmisselijk van.

Daar komt nog bij dat lezen vaak gratis is. Jongeren mogen voor niks naar de bibliotheek, en al die boeken daar mogen ze voor nop lezen.

Ieder kind weet dat de dingen die ze écht willen hebben hartstikke duur zijn. Gratis kan dus niet veel voorstellen. Godzijdank zijn er ook nog altijd winkels waar ze boeken duur verkopen.

Misschien bereiken we dus vaak het tegenovergestelde van wat wij willen. Misschien zouden we kinderen moeten verbieden om boeken te lezen. Zeggen dat lezen slecht voor je is, net als drugs. Dát maakt pas nieuwsgierig.

EN DAN GAAT HET MIS

Bovendien heb ik het idee - en als ik het verkeerd heb hoor ik het graag - dat mijn schoolbezoeken niet altijd bijdragen tot de oplossing. Jazeker, het lukt mij om tijdens zo'n lezing jongeren enthousiast te maken voor mijn boeken. Oók degenen die niet van lezen houden. Maar daarna gaat het mis....

Die jongeren willen dan namelijk mijn boeken lezen - en dat gaat niet. De schoolbibliotheek heeft één exemplaar, de openbare bibliotheek heeft er ook één of twee, en die zijn uitgeleend - soms zelfs aan de docent.

Dat enthousiasme van die kinderen verdwijnt - daar ben ik zeker van - als ze na een week nog steeds niet dat boek in handen hebben. Het magische moment gaat voorbij.

Ik denk dat de echt grage lezers het boek wel te pakken krijgen. Zij zijn bereid om te wachten, ze reserveren het boek, of desnoods kopen ze het. Maar juist degenen om wie wij ons zorgen maken geloven het na een paar dagen wel, vrees ik.

Eigenlijk zou ik bij elk schoolbezoek een grote doos bij me moeten hebben, waar tientallen exemplaren van mijn boeken inzitten.

Die zouden dan onmiddellijk uitgeleend moeten kunnen worden!

Ik weet niet hoe ik zoiets zou moeten organiseren. Mijn uitgever is daar beslist niet blij mee - die wil boeken verkopen en niet gratis uitlenen. Als u een goed idee heeft, hoor ik dat graag.

ZWARTE SCHOOL

Een voorbeeld. Eén van mijn boeken - Het verraad van Waterdunen - was een tijdje terug onderwerp in een VPRO tv-programma op zondagochtend.

Leerlingen van een zwarte school in Amsterdam Slotervaart - als je een achterstandswijk wilt zien, moet je naar Slotervaart - mochten hun mening over het boek geven. Die was gelukkig heel positief.

Kort daarop heb ik die school bezocht. Van de tweeëndertig leerlingen waren er twee wit. De helft van de klas beheerst het Nederlands gebrekkig. De onderwijzer had een deel van boek voorgelezen

De kinderen kenden mijn boek dus, ze vonden het prachtig - let wel, dat boek gaat over een stukje echt Nederlandse geschiedenis. Nadat ik er over verteld had, wilden ze het allemaal lézen.

Ik heb er mijn eigen exemplaar achtergelaten. Nu hadden ze er twee. Op 32 leerlingen.

transparante separator
Naar Robs homepage
transparante separator
Naar Robs homepage
Naar Robs homepage

nummer   Een eng ding om mijn nek

Foto

Star Als Pipaluk uit haar raam kijkt, ziet ze de huid van een pasgeschoten ijsbeer

Pipaluk is een Inuit meisje. Ze woont aan de oostkust van Groenland. Daar heb ik haar ontmoet, en sindsdien mailen we - tenminste als haar internetverbinding werkt (en dat is maar af en toe).

De poolwinter komt er aan, schreef Pipaluk deze week. Het vriest streng, de zon schijnt nog maar een paar uur per dag, en er ligt al veel sneeuw in het kleine dorp. De enige manier om boodschappen te doen is met de hondenslee.

En toen schreef ze iets waarvan mijn hart brak.

De eerste ijsbeer van dit seizoen heeft zich laten zien, schreef ze. "Natuurlijk heeft mijn vader hem meteen doodgeschoten. Zijn vel hangt buiten te drogen. Als ik door het raam kijk zie ik hem hangen. Hij wordt bewaakt door een sledehond. Als we dat niet doen vreten de andere honden de huid op."

Zo gaat dat, in die dorpjes op Groenland. Elke winter gaan hongerige ijsberen op zoek naar eten. En steeds vaker wagen ze zich in de buurt van een dorp. Dan pakken de jagers hun geweren en schieten ze die prachtige ijsberen dood. Het vlees eten ze op, en van de huid maken ze een broek.

KLAUW

Toen ik daar was, en bij Pipaluks ouders logeerde om aan mijn boek IJsbarbaar te werken, gaf haar buurjongen Mikike mij de klauw van een ijsbeer. Zijn vader had die ijsbeer gedood. Mikike had een gaatje in de klauw geboord en er een touwtje doorgetrokken.

Ik moest de klauw om mijn nek hangen, zei hij. En ik mocht hem nooit meer afdoen.

Nu ben ik niet bijgelovig, maar ik vond het toch raar en zelfs een beetje eng. Ik wist dat veel Groenlanders nog in geesten geloven. De geest van een ijsbeer is sluw en sterk. Brengt die klauw mij geluk, of beschermt hij tegen boze demonen of zo? vroeg ik.

Mikike schudde zijn hoofd. Dat hoefde ik niet te weten, zei hij.

Ik zag dat meer jongens en mannen in het dorp zo'n ding om hun nek droegen - maar niemand wilde mij vertellen waar het voor was. Ook Pipaluk niet.

Klauw ijsbeerMAILTJE

Nog steeds draag ik die scherpe klauw aan een touwtje om mijn nek. Hij begint mij flink te vervelen en hij maakt gaatjes in mijn overhemd. Deze week wilde ik hem eindelijk afdoen en in een laatje stoppen, maar toen kwam dat mailtje van Pipaluk.

Aan het eind schrijft ze: "Mikike vraagt of je de klauw van de ijsbeer nog hebt. Het is heel belangrijk dat je hem draagt."

En weer zegt ze niet waarom.

Ik wacht nog maar even met hem af te doen.


Update: Een half jaar later stuurde ik Pipaluk een mailtje waarin ik vertelde dat IJsbarbaar was genomineerd voor de Prijs van de Jonge Jury. Het boek waaraan zij en haar vrienden zo hard hadden meegewerkt maakte dus echt kans om te worden uitgeroepen tot mooiste jeugdboek van het jaar. lk kreeg geen antwoord uit Groenland, tot een week later. Toen stuurde Pipaluk een mailtje. Daarin stond maar één zin: Zorg dat je die klauw blijft dragen! Verder niets. Een week later won het boek de Prijs van de Jonge Jury.

transparante separator
Naar Robs homepage
transparante separator
Naar Robs homepage
Naar Robs homepage

nummer   Als om 3 uur 's nachts de telefoon gaat

Foto

Star Grote Adelaar, het oude stamhoofd van de Paugussett indianen, vertelt zijn verhaal aan Rob

Om 3 uur in de nacht gaat de telefoon. Op zo'n tijdstip is dat zelden goed nieuws. Ik hoop dat de beller zich vergist en weer ophangt. Maar het rinkelen gaat door en maakt iedereen in huis wakker. Ten slotte neem ik maar op.

Een stem in het Engels. Een meisjesstem. Ik ben nog slaperig en pas na een paar tellen besef ik wie zij is.

Waupatukway, de dochter van Grote Adelaar, stamhoofd van de Paugussett indianen in Noord-Amerika.

"Mijn vader is stervende," zegt Waupatukway. Haar stem klinkt bedrukt, maar ze huilt niet.

Ze belt vanuit het kleine indianenreservaat in Connecticut, waar ze samen met haar vader en haar moeder woont. Haar naam betekent Jong Hert, maar ik weet dat ze niet zo genoemd wil worden.

MANHATAN

Ik zit rechtovereind in bed. Haar mededeling komt als een schok. Het indianenopperhoofd is weliswaar 92 jaar, maar in mijn gedachten is hij onverwoestbaar. Hij is degene aan wie we mijn boek Manhatan te danken hebben. Jaren geleden vertelde Grote Adelaar mij de spannende (en vreselijke) verhalen waarop dit jeugdboek is gebaseerd.

Toen geloofde ik hem niet. Ik dacht dat hij overdreef. Pas nadat ik wekenlang in de archieven had gezocht naar bewijzen, zag ik dat Grote Adelaar de waarheid had verteld. Dat de Nederlanders vreselijk tekeer waren gegaan toen ze 400 jaar geleden Nieuw-Amsterdam stichtten - de wereldstad die nu New York heet. En dat die wrede Nederlanders geen greintje medelijden hadden met kinderen...

Twee dagen na Waupatukways nachtelijke telefoontje sterft Grote Adelaar. Uit heel Amerika komen indianen om de begrafenis van hun geliefde stamhoofd bij te wonen. In optocht lopen duizenden mensen achter de baar. Trommels roffelen.

En dan gebeurt er iets onverklaarbaars.

ADELAAR

Als de stoet bij het graf is aangekomen en de dragers de doodskist op de grond zetten, komt er uit een nabijgelegen bos een adelaar gevlogen. Waupatukway ziet hem het eerst. Ze wijst. De ceremonie komt abrupt tot stilstand.

De adelaar vliegt op boomhoogte naar de begraafplaats. En daar begint hij te cirkelen.

Het geroezemoes verstomt. Zwijgend staart iedereen naar de grote vogel die langzaam één keer... twee keer... drie keer rond de kist met het dode lichaam van Grote Adelaar vliegt. Bij velen lopen de rillingen over de rug.

Dan vliegt de adelaar terug naar het bos en verdwijnt achter de bomen. De begrafenis wordt voortgezet. De adelaar laat zich niet meer zien.

Als ik een tijd later weer in het indianenreservaat op bezoek ga, staan Waupatukway en ik stil bij het graf van haar vader. Ik vraag haar naar de adelaar.

Hij is iedere dag bij ons, zegt ze.

transparante separator
Naar Robs homepage
transparante separator
Naar Robs homepage
Naar Robs homepage

nummer   Slaven in de klas

Foto

Star Slaven in het ruim van een slavenschip

Vrolijk fluitend stap ik in de auto. Ik ga naar een school, ben gevraagd om te komen vertellen over Slavenhaler. Het is een uurtje rijden en het wordt vast een fijne dag. Niets wijst erop dat vandaag iets heel erg fout zal gaan.

Ik ben vroeg, in het lokaal zet ik alvast mijn spullen klaar. De leerlingen komen binnen. Ik taxeer ze. Een grijze klas, de ene helft blank, de andere helft gekleurd. Ze lopen langs me heen, naar hun stoel, ze kijken me nieuwsgierig aan; sommigen zeggen hallo.

Ik bekijk het meubilair. Deze lichte tafels zijn heel geschikt. Durf ik mijn stunt aan? Ik waag het er op.

Als iedereen zit, zeg ik dat ze weer moeten opstaan, en de stoelen moeten opstapelen. Ze kijken me verbaasd aan. Ik zeg dat ze de tafels op hun kant moeten zetten. Dan schuiven we de tafels tegen elkaar. Zo bouw ik in de klas een schip. Een slavenschip.

"Iedereen erin!" beveel ik.

"Er is geen plaats genoeg," protesteren enkele leerlingen.

"Erin!" roep ik. "En op de vloer zitten!"

Sommigen kijken boos, anderen lachen. "Zitten!" commandeer ik bars. Er wordt geduwd en getrokken. Na een paar minuten zitten ze, als haringen in een ton.

SAMENGEPERST

Dan begin ik te vertellen. Over Tyn en over Obaa, de heldin van mijn boek Slavenhaler. Over het scheepsruim waarin de slaven werden samengeperst. Ik lees een stukje voor. Een nogal heftig stukje. En dan gebeurt het.

Een zwart meisje begint te flippen. Haar ogen rollen alle kanten op, ze huilt, steeds harder. Een ander zwart meisje begint ook te huilen.

Ik weet niet wat ik moet doen. De docent Nederlands die erbij zit, kijkt me woedend aan en probeert de meisjes uit de boot te trekken. Ze gillen als hij hen aanraakt.

Een lerares komt op het lawaai af. Ze neemt de twee meisjes mee, het lokaal uit. Ik blijf achter met de andere leerlingen. De stemming is bedrukt. Ik ga door met voorlezen.

Dan zwaait de deur weer open. De twee zwarte meisjes komen terug. Wat moet ik nu?

CONTACT

Ze willen weer terug in de boot! Het is vreselijk om daar te zitten, zeggen ze, maar ze willen het niet missen. Hun voorouders zijn als slaven in zoén schip weggevoerd. Thuis wordt daar nooit over gesproken.

Nu en hier, in dit rare bootje, gebouwd van tafeltjes, hebben ze voor het eerst van hun leven contact met hun geschiedenis. Ze voelen zich Obaa.

Ze huilen niet meer. De een snikt zachtjes en de ander knijpt haar ogen dicht als ik voorlees over de opstand, over Obaa die álles overheeft voor haar vrijheid.

Na afloop komen de leerlingen mij bedanken. Dat gebeurt wel vaker, maar nooit zo uitbundig als hier. Er zijn er meer met tranen in de ogen, zie ik.

Als ik naar huis rij kan ik zelf wel janken.

transparante separator
Naar Robs homepage
transparante separator
Naar Robs homepage
Naar Robs homepage

nummer   "Hello mister," zegt de dapperste.

Foto

Star Vandaag eten we zeehond. Birthe (10 jaar, links) lepelt eerst haar zeehondensoep op.
Haar zus Juliana (11) eet liever brood met walvis

De reis duurt drie dagen. Doodmoe kom ik aan. Een piepklein dorpje, aan de oostkust van Groenland. Hier wil ik een maand lang werken aan een nieuw boek.

Het laatste deel van de reis ging met een bootje, tussen ijsbergen door, zo hoog als kerktorens. Wat een fantastisch leven heeft een kinderboekenschrijver toch.

Als het bootje naar de rotspunt vaart waar ik aan land moet klimmen, zie ik een oude Groenlander staan. Hij wijst en roept iets. Ik versta hem niet. Als ik op de rots spring glij ik meteen uit. Het is hier spekglad! Daar had die man mij natuurlijk voor willen waarschuwen.

Een uur later weet ik dat ik een fout heb gemaakt. Ik versta niemand. Ook de mensen niet bij wie ik mag logeren. Als ik zeg dat ik dorst heb, lachen ze me toe - maar ik krijg geen slok te drinken. Als ik vraag waar ik moet slapen knikken ze vriendelijk, maar ze blijven gewoon zitten.

Met behulp van gebarentaal, alsof we een soort Hints spelen, lukt het me ten slotte om mijn maag te vullen en een bed te vinden. ´s Nachts lig ik te piekeren. Dit loopt helemaal verkeerd! Voor mijn nieuwe boek wil ik weten hoe Groenlanders leven. Ik wil weten hoe ze aan eten komen, hoe ze die vreselijke poolwinters doorstaan - als het dag en nacht donker is en het dertig graden vriest.

Maar hoe moet ik daarachter komen als ik niemand kan verstaan? Ik mag al blij zijn als ik heelhuids terugkom.

WANHOPIG

De volgende dag zwerf ik door het dorpje. Wanhopig spreek ik iedereen aan die ik tegenkom. Maar de mensen spreken alleen Groenlands, sommigen ook een beetje Deens, maar daar ken ík weer niets van.

Aan het eind van de dag zit ik somber op de begraafplaats. Ik kijk uit over het water, waarin ijsschotsen en spierwitte ijsbergen drijven.

En dan: kinderstemmen. Het schooltje gaat uit.

De kinderen lopen de begraafplaats op. Ze zijn nieuwsgierig naar die vreemdeling.

"Hello mister" zegt de dapperste, een meisje van een jaar of dertien.

Mijn hart slaat een slag over. "Do you speak English?" vraag ik.

Het meisje knikt. Engels, dat hebben ze op school geleerd van een oude onderwijzer die er nu niet meer is. Ik kan wel dansen van geluk.

ONTDEKKINGSREIS

In de weken daarna vertalen de kinderen álles. Ze zijn bij elk gesprek, ze gaan mee op elke ontdekkingsreis over het ijs. Ik zit bij de kinderen aan tafel en eet mee, iedere dag zeehondenvlees en walvisstaartsoep. En de kinderen leggen álles uit.

Langzaam begin ik te begrijpen wat voor bijzonder leven Nunôk - de hoofdpersoon in mijn boek - moet hebben gehad. Wat een avonturen!

Het boek - IJsbarbaar - is nu verschenen. Dankzij Orpa, Pula, Silpa, Tobias, Jensine, Birthe, Juliana, Pipaluk, Mikike en Samuel - zonder jullie was het me nooit gelukt. Dank jullie wel!

transparante separator
Naar Robs homepage
transparante separator
Naar Robs homepage
Naar Robs homepage

nummer   In de tijdmachine

Foto

Star Terug in de tijd. Een oud boek lezen op een bankje naast het VOC-handelshuis in Hirado, Japan

Als ik scholen bezoek, en met jongeren in gesprek raak, vind ik dit de lastigste vraag: Wat vindt u eigenlijk zo leuk aan schrijven?

Het is een rotvraag. Degene die hem stelt schrijft meestal zelf ook, of probeert het. Het laatste dat ik wil, is hem of haar het plezier in schrijven ontnemen.

Maar als ik eerlijk moet zijn (en vaak ben ik dat), dan antwoord ik toch: Ik vind schrijven helemaal niet leuk. Ik weet dat collega-schrijvers er soms jubelend over doen, alsof schrijven het fijnste is dat ze kunnen bedenken. Ik vraag me vaak af of ze dat menen.

Voor mij is schrijven zwoegen. Elke zin herschrijf ik wel drie of vier keer, elk manuscript herschrijf ik twee of drie keer. Elke zin, elk stukje kan mooier, duidelijker, spannender.

Als het boek klaar is, en in de winkel ligt, durf ik er vaak niet eens in te kijken. Ik ben er zeker van dat ik meteen een zin vind die beter had gekund.

VERBIJSTERD

Maar waarom schrijf je dan? De vragensteller kijkt me verbijsterd aan.

Om drie redenen, zeg ik dan.

De eerste is nogal simpel. Ik kan niks anders. Ik kan nog geen spijker recht de muur in slaan. Ik ben tamelijk onhandig, om het zo maar eens te zeggen.

De tweede reden is dat ik soms wel tevreden ben over wat ik schrijf. Als ik een hele dag heb zitten zweten, een stukje twintig keer heb herschreven, zijn die zinnen soms wél goed. Dan kan er niks meer aan verbeterd worden. Dat geeft een fijn gevoel. Als ik dat gevoel niet af en toe zou hebben, zou ik er onmiddellijk mee stoppen.

De derde reden is misschien wel de belangrijkste. Het onderzoek! Dat vind ik geweldig. Elk boek kost mij ongeveer drie jaar, waarvan ik anderhalf jaar gebruik om dingen uit te zoeken. Dat is anderhalf jaar genieten!

Het begint vaak met een opmerking in een oud boek. Die zet mij aan het denken. Dan zet ik mijn tijdmachine aan, en duik ik de geschiedenis in. Ik lees veel, reis naar de plaats waar het verhaal zich afspeelt, ontmoet en spreek interessante mensen.

Langzaam ontstaat dan een verhaal dat soms zo bijzonder is dat ik bijna niet kan wachten om het op te schrijven.

VOORBEELD

Een voorbeeld. Jaren geleden lees ik in een 17de-eeuws boek over Rusland een paar regels die helemaal niet in dit boek thuishoren. Die zinnetjes gaan over twee Groenlanders die in 1624 ontvoerd worden door Nederlanders. Eén sterft bij aankomst in Schiedam. De ander, een jongen, maakt in Nederland verschrikkelijke dingen mee - en keert ten slotte weer terug naar Groenland.

Ik bel met mensen die hier verstand van hadden, ik zoek op Google, - maar nee, niemand, echt helemaal niemand kent dit verhaal. "Het is niet waar, het is vast verzonnen," zegt een wetenschapper.

Maar dat geloof ik niet. Ik heb het gevoel dat ik iets moois op het spoor ben. Een écht avontuur, met een échte jongen. Ik geef mezelf een opdracht: Uitzoeken!

Ik schreef hierboven over mijn tijdmachine. Dat was geen grapje. Die machine bestaat echt. In mijn hoofd.

Als ik mij vastbijt in zo'n onbekend verhaal, dan ga ik werkelijk terug naar die tijd. Ik lees alles over wat er toen is gebeurd. Maandenlang reis ik rond in dat andere tijdperk.

"Hé, waar zit je met je gedachten?" zeggen ze dan vaak tegen mij.

Ik glimlach. Ik ben in de 17de eeuw. Een rauwe tijd, maar zo interessant dat ik eigenlijk niet meer terugwil naar het nu.

Het liefst wil ik er blijven. Voor altijd.

transparante separator
Naar Robs homepage
transparante separator
Naar Robs homepage
Naar Robs homepage

nummer   Verhalenverteller

Foto

Star Verhalenverteller op de Djemaa el Fna, het magische plein van Marrakech

Toen ik voor het eerst op dat plein kwam, jaren geleden, viel mijn mond open van verbazing. Dat dit nog bestond! Overal stonden mensen te luisteren naar mannen die verhalen vertelden. Zonder luidsprekers of andere hulpmiddelen. De vertellers hadden alleen hun stem.

Het was in Marrakech, in Marokko dus. Dat plein heet de Djemaa el Fna.

Na die eerste keer ben ik nog vaak teruggegaan. Iedere keer vond ik er verhalenvertellers. En iedere keer heb ik in grote bewondering staan luisteren - hoewel ik er geen woord van verstond.

Daar, op de Djemaa el Fna, heb ik de magie van het woord leren kennen. Ik heb die verhalenvertellers goed bekeken, bestudeerd hoe ze het doen.

Hoe ze met hun stem hun publiek betoveren. Hoe ze hun stem buigen, hard praten, fluisteren. Hoe ze pauzes durven te laten vallen, soms wel tien tellen lang. En hoe het dan muisstil blijft, en iedereen in spanning voorover buigt om maar geen woord te missen.

Wat een kunst! Wat een vakmanschap! En dat in deze tijd van moderne media.

BONTKRAAGJES

En toen gebeurde er dit: in Amsterdam werd ik gevraagd om te komen vertellen op een middelbare school. Toen ik aankwam zag ik overal hoofddoekjes. En bontkraagjes. Marokkaanse en Turkse jongeren. Ja, ik ken hun reputatie.

In het klaslokaal hing ik alvast mijn posters op, en zette ik de beamer klaar. Ik zuchtte. Hoe zou dit gaan worden? Toen ging de deur open en kwamen de leerlingen binnen.

En toen ging ineens álles anders.

De leerlingen kwamen op me af en gaven me een hand. Ze stelden zich voor. Dit had ik nog nooit meegemaakt. Autochtone kinderen doen dat niet.

STOELTJES

Zonder verder iets te zeggen schoven deze leerlingen de tafels opzij. Ze pakten de stoeltjes en kwamen in een kring rondom mij zitten, zo dicht bij me dat ik bijna geen ruimte meer had om me te bewegen.

Ik zag wat er gebeurde en raakte er ontroerd van, nog voordat ik was begonnen.

Dit was de Djemaa el Fna - maar dan in hartje Amsterdam.

Nog nooit heb ik zo mijn best gedaan om boeiend te vertellen, om luisteraars aan mij te binden. Alles wat ik daar in Marrakech had gezien en geleerd, probeerde ik hier in praktijk te brengen.

Na afloop kwam iedereen mij weer een hand geven, en bedanken.

Maar misschien was ikzelf nog wel het meest dankbaar. Het was een ervaring die ik nooit zal vergeten.

Ik denk nog vaak terug aan die school, en aan dat magische plein in Marrakech. Voor mij is de Djemaa el Fna de hogeschool van de vertelkunst.

transparante separator
Naar Robs homepage
transparante separator
Naar Robs homepage
Naar Robs homepage

nummer   Het gedicht dat ik honderd keer wilde horen

Foto

Star Het schip en de walvis

H.L. RuggenbergAls klein kind was ik gek op een lang gedicht dat mijn vader (foto rechts) uit zijn hoofd kende. Ik kon er geen genoeg van krijgen - steeds weer vroeg ik hem het voor te dragen.

Nadat ik het honderd keer, of daaromtrent, had gehoord, kon ik het dromen.

Nu, zestig jaar later, ken ik de woorden nog steeds. Ik ken geen enkel boek waar het in staat. De enige versie die ik op het internet kon vinden wijkt af: vrijwel elke zin is anders.

Daarom schrijf ik mijn vaders versie hier op, om het te bewaren - voor altijd. Hoe de titel van het gedicht luidde weet ik niet meer. Daarom noem ik het eenvoudigweg:

Het schip en de walvis

Er voer een schip op d'oceaan,
met passagiers en vracht belaân.
Het had een verkeerde koers genomen,
en was teveel naar het noorden toe gekomen.
Zo dreef de niet al te grote schuit
naar de noordpool - of die kant uit.
De kapitein deed niets dan vloeken,
terwijl hij naar een uitweg liep te zoeken.
De equipage was verslagen,
dronk niets dan rum de laatste dagen,
want daar een schipbreuk was te vrezen,
wilden ze voor hun dood nog zalig wezen.

Twee passagiers waren aan dek.
De één, een Joodse koopman, was haast gek.
Hij riep: "O, wat slaat alles mij tegen,
ik heb van angst de kouwe koorts op het lijf gekregen.
Daar heb ik nou, na heel lang sappelen,
gekocht tien kisten sinaasappelen.
En nou, nou overkomt me datte.
O, wat een mieze, miezematte.
Ik zie niets dan witte beren op de kusten,
die mijn sinaasappelen helemaal niet lusten!
Ik word van de kou alsmaar strammer.
Wat is die kapitein toch een gammer:
hij ging naar Holland, heeft hij gezegd,
en nou - nou komt-ie aan de noordpool terecht!"

De andere passagier hield zijn mond,
omdat geen mens hem toch verstond.
Het was een Chinees, en dat was gebleken,
omdat hij enkel maar Chinees kon spreken.
Hij zat maar stil in een hoekje,
en las in een gebedenboekje.
Hij prevelde vol melancholie:
"Tji tja tjong tji tji tjong tjong tji."
In het Hollands betekent dat alles:
"Here, Here, wat zit ik in de dalles!"

Zo dreef het schip reeds dagen rond,
toen er iets vreselijks plaatsvond.
Een walvis kwam daar, hoogst verbolgen,
het ongeluksschip nog achtervolgen.
Het beest deed zijn muil zes meter open,
alsof hij buit daarop kon lopen.
De manschap kwam op het idee:
'Die walvis is de geest der zee;
wij moeten hem een offer geven,
misschien spaart hij dan ons leven.'
En wat de kapitein ook zei,
bij die opinie, daar bleef het bij.

Ze wilden dus een offer plengen,
om zo het beest tot rust te brengen.
En de Chinees, ook al geen boffer,
werd door hen bestemd als offer.
Men greep hem beet. Hij riep: "Tji moe sjek!"
Maar een matroos antwoordde: "Hou je bek!"
Men sleepte de arme langstaart voort,
en wierp hem ijlings overboord.
En door dat boutje aangelokt,
had de walvis de Chinees weldra opgeslokt...

Maar immer bleef daar, hoogst verbolgen,
het grote beest het ongeluksschip nog achtervolgen.

Een houten bank smeet men in het water,
ook die verdween in het beest zijn snater.
Toen greep de manschap, zeer ontdaan,
een kist met sinaasappelen aan,
om die in het water neer te ploffen.
Maar nu schoot de Joodse koopman uit zijn sloffen,
en klampte zich met kracht en list
als een wanhopige aan zijn kist.
"Mijn sinaasappels! Zijn jullie nou mesjokke!
Los vent, of ik sla je van je sokken!
Het zijn míjn appels! O wat een reissie!
Ik kon ze verkopen: zes voor een beissie!
En nou, het is je reinste moord,
nou smijten ze ze overboord!"
Maar het hielp hem niet, al zijn gesnater,
de kist ging, ondanks hem, te water.
En ging, als ware het een winterpeen,
snel door des walvis keelgat heen.

Maar immer bleef daar, hoogst verbolgen,
het grote beest het ongeluksschip nog achtervolgen.

Toen werd de wanhoopskreet gehoord:
Dan moet die Joodse koopman maar overboord!
Dra werd de koopman aangegrepen,
om hem naar de verschansing toe te slepen.
Maar men begrijpt, dat dit niet passeerde,
zonder dat de koopman protesteerde!
"Ik overboord?! O gossiemijne,
wat is dat hier voor bende zwijnen!
Eerst laten ze me van de kou bevriezen,
en nou, nou slaan ze me attelemiese."
Maar, met in zijn keel nog het laatste woord,
vloog de Joodse koopman overboord.
En algauw was hij met kop en benen,
in des walvis buik verdwenen.

En immer bleef daar, hoogst verbolgen,
het grote beest het ongeluksschip nog achtervolgen.

Toen sprak de kapitein: "Mijne heren,
wij moeten die walvis mores leren.
Misschien bewerkt thans een harpoen,
wat al die offers niet konden doen!"
De manschap, door die aanspraak moedig,
maakte zich gereed tot een strijd, zo bloedig
als nimmer was geweest.
Men smeet harpoenen in het beest,
en toen het dood was - in een wip
trok men het lijk aan boord van het schip.

En wat zag men toen men het beest zijn buik sneed open?
Daar zat de Joodse koopman op de bank aan de Chinees zijn sinaasappelen te verkopen!

transparante separator
Naar Robs homepage
transparante separator
Naar Robs homepage
Naar Robs homepage

nummer   Boeken die mij maakten tot wie ik ben

Foto

Star Merijntje Gijzens Jeugd, de beroemde dundruk-editie

Literatuurcriticus Kees Fens verdeelde het leesleven van een mens in vier perioden:
1:  tot je 12de jaar,
2:  de puberteit (waarin je meer met jezelf dan met boeken bezig bent),
3:  de periode van het literatuur-onderwijs (waarin lezen een vak werd en mooi niet belangrijk),
4:  wat er daarna komt (vrijheid).

Als ik terugkijk, zie ik in míjn vier perioden precies die boeken die mij maakten tot wat ik nu ben: een jeugdboekenschrijver. Nauwkeuriger: schrijver van historische jeugdromans.

Ik kom uit een arbeidersgezin, waarin geen geld verspild werd aan boeken; die haalde je maar uit de bibliotheek. In de boekenkast van mijn vader stonden drie boeken: een geschiedenis van Egypte, een gedenkboek van de Amsterdamse beroepsbrandweer, en een klein, zwart boek: Merijntje Gijzenés jeugd, van A.M. de Jong, in 1931 uitgegeven door Querido, dundruk, met 816 bladzijden.

SCHOK

Omdat mijn vader zei dat ik daar nog te jong voor was, las ik het stiekem. Ik was tien, en de schok die het eerste deel van Merijntje (Het verraad) bij mij teweegbracht, trilt nog steeds na.

Die rauwe inwijding van een kind in de harde wereld van de volwassenen, het verlies van de onschuld, het belang van vriendschap - het zijn nu de belangrijkste thema's in mijn eigen jeugdromans.

Fens' constatering dat de leesontwikkeling tijdens de puberteit weinig voorstelt kan ik beamen. Maar in de periode die volgde las ik een boek dat ik niet alleen mooi vond, maar dat mij ook razendnieuwsgierig maakte naar de wereld om mij heen: Max Havelaar, van Multatuli.

Bijna aan het einde van het droeve verhaal van Saïdjah en Adinda schrijft Multatuli:
Op zekeren dag dat de opstandelingen opnieuw waren geslagen, doolde hy rond in een dorp dat pas veroverd was door het nederlandsche leger, en dus in brand stond.

Dat woordje dus veranderde voor altijd mijn kijk op ons koloniaal verleden.

VERKOCHT

Bijna onmiddellijk na Multatuli ontdekte ik James A. Michener. The Source was de eerste historische roman die ik van deze Amerikaanse schrijver las, en ik was meteen verkocht. De geschiedenis van een land verteld als één geweldig, doorlopend verhaal. Fictie en feiten vakkundig door elkaar gevlochten.

Toen ik een tijd in Israël woonde, probeerde ik Micheners onderzoek te volgen, maar ik liep al snel vast. Veel later, en terug in Nederland, kocht ik een oude druk van Alle de werken van Flavius Josephus. Tot mijn verbijstering ontdekte ik dat in bijna elke bladzijde van dat boek een roman verborgen zat. Het kwartje viel. Dït boek had Michener gebruikt, zó was hij tewerkgegaan!

Toen kwam P.C. Hooft. In een antiquariaat bemachtigde ik voor een luttel bedrag een beschadigd 17de-eeuws exemplaar van zijn Historiën. Ik was dertig jaar en een druk bezet dagblad-journalist, maar iedere avond las ik Hooft, met rode oren van opwinding. Zoveel verhalen uit de Tachtigjarige Oorlog die ik niet kende, zoveel avonturen die ik nooit in mijn schoolboeken was tegengekomen. Wat een weelde.

Ze staan nog altijd in mijn boekenkast: mijn vaders dundruk van Merijntje, de Max Havelaar, verschillende uitgaven van Flavius Josephus, alle boeken van Michener en die antieke Hooft.

Heldere bakens zijn het, die nog iedere dag de richting aangeven voor mijn eigen schrijven.

transparante separator
Naar Robs homepage

Naar Rob Ruggenbergs homepage.